Ik tracht mijn definitie rond 'het wilde ding' te kaderen binnen de filosofie van Arthur Schopenhauer en zijn visie omtrent het sublieme.
Schopenhauer meent dat schoonheid kan overtroffen worden door 'het sublieme'. Dit gebeurt wanneer objecten of fenomenen zodanig groots of krachtig zijn dat ze, door middel van hun
confrontatie, de beleving van het mens-zijn kan reduceren tot wat ze werkelijk is; klein en nietig. De mate van het sublieme (of in mijn geval het wilde) is daardoor afhankelijk van de bedreiging
van dit voorwerp of fenomeen. Hoe groter deze (letterlijk vaak fysieke) bedreiging vormt, hoe kleiner en nietiger we ons voelen, waardoor we heel eventjes kunnen afstappen van ons egocentrisch
wereldbeeld. Zelf geeft Schopenhauer vaak enkele natuurfenomenen als voorbeeld. In zijn werken stelt hij zelfs verschillende stadia van bedreiging; waarbij een sterrenhemel subliem kan zijn, maar
bijvoorbeeld minder subliem is dan een zandstorm of woeste oceaan (aangezien die een grotere bedreiging is voor ons bestaan).
Hij leent ons een fenomenologische doch complexe visie van hoe we esthetisch genot kunnen verkrijgen in zulke angstaanjagende en overweldigende fenomenen. We moeten deze fenomenen en
objecten gebruiken om onze nietigheid te beseffen, maar dan bewust wegdraaien van de mogelijke bedreiging die ze vormt voor ons bestaan; "violently wrenching himself free from his will" (WWR I,
226). Dit betekent dat, wanneer we bijvoorbeeld geconfronteerd worden door een enorme windhoos, we misschien de neiging hebben om bang te zijn, aangezien we geconfronteerd worden door het
gevaar van dit object. Maar Schopenhauer stelt dus dat we ons bewust moeten wegdraaien van deze angst om het esthetisch genot te kunnen benaderen.
Zo ervaren we het sublieme (of het wilde), waardoor we kunnen beseffen hoe klein en nietig we zijn als mens en hopelijk zo geconfronteerd kunnen worden met hoe belachelijk ons 'anthropocentric'
wereldbeeld is. Dat we dus niet aan de top staan van de pyramide, maar slecht een onderdeel zijn van het kosmisch spel van atomen. We kunnen hierdoor ook een ascetische ervaring verkrijgen
wanneer we als mens dus in staat zijn om ons los te schudden van onze wil binnen deze kunstzinnige benadering. Schopenhauer meent namelijk dat we allen zijn gebonden door onze wil.
De wil impliceert bepaalde verlangens; zij het strikt lichamelijk of psychologisch (drang naar voedsel of water, bepaalde psychologische verlangens..)
"If the subject can do this, and achieves will-less contemplation of the Ideas which express themselves in these threatening things, then the subject experiences a “state of elevation”—this is the
feeling of the sublime."
Het wilde (of sublieme) kan ons dus in een staat van ascese duwen, omdat we ons intern loskoppelen van onze wil, en dit allemaal terwijl we geconfronteerd worden met onze nietigheid als mens.
Dit impliceert echter niet dat enkel natuurfenomenen of gevaarlijke objecten hiertoe in staat zijn. Schopenhauer stelt dat tragische kunst dit ascetisch proces ook kan teweegbrengen, hoewel dit dan
eerder van psychologische aard is (je denkt na over de tragedie of taferelen in tegenstelling tot fysiek geconfronteerd te zijn met een gevaar).